In een Wageningse jaarrekening (over de periode augustus 1640 – 31 juli 1641) staat dat 12 stuivers betaald is aan de “Heeren”, leden van de plaatselijke magistraat, voor het kijken naar de olifant. Ze hebben een voorstelling bijgewoond, maar waar dat precies was, wordt niet vermeld. Ook staat niet vast of het alleen om toegangsgeld gaat of dat er ook reisgeld is inbegrepen indien ze buiten Wageningen een voorstelling van Hansken zouden hebben bijgewoond, noch hoeveel leden van de magistraat hebben gekeken.
Het is echter wel aannemelijk dat de olifant in Wageningen geweest is. Deze plaats ligt immers tussen Arnhem en Rotterdam. De olifant is 13 augustus 1641 in Rotterdam. Aangezien Hansken in november 1640 nog in Groningen was en op een onbekende datum in 1641 in Harderwijk, mag worden aangenomen dat de betaling betrekking heeft op het jaar 1641 en wel vóór augustus. De 12 stuivers is een lager bedrag dan de 2 gulden en 10 stuivers die in Mol betaald wordt en veel minder dan de 5 gulden die de eigenaar in Den Bosch uitbetaald krijgt. Het kan zijn dat het in Wageningen gaat om een vergoeding voor een aantal leden van het stadsbestuur en niet om het betalen van een aparte voorstelling aan Van Groenevelt.
1) “Betaelt voor de Heeren vande Olyphant te kycken xii st[uivers].” Gemeentearchief Wageningen, Oud-archief inv.nr. 286 (Vtgaeff ende ontfanck, van Stadrenthen ende Inkomsten, over den Jaere van den eersten Oogst [augustus] 1640 tot den laetsten July 1641, Incluys ten tyde mynen Soon Frederick van Stralen was Burgerm[eeste]r In der tyt.), f, 6. (Blijkbaar werd de boekhouding verricht door de vader van burgemeester Frederick van Stralen als waarnemer en was laatstgenoemde afwezig.)
Literatuur:
A.C. Zeven, ‘Olyphant Hansken. Een bezienswaardigheid in of nabij Wageningen ca. 1640 ’, in: Oud-Wageningen. Contactblad voor de Historische Vereniging Oud-Wageningen, 37 nr. 1 (februari 2009), pp. 5-6.
M. Roscam Abbing, ‘Olyphant Hansken (2)’, in: Oud-Wageningen. Contactblad voor de Historische Vereniging Oud-Wageningen, 37 nr. 2 (april 2009), pp. 42-44.