Hansken was in oktober 1648 in Turnhout en moet in de eerste helft van 1649 naar Noord-Duitsland zijn gereisd, lopend of per schip en dan mogelijk van Antwerpen naar Bremen. Een in 1650 in Lüneburg uitgegeven boek vermeldt dat de olifant in die streek was. Hansken vertoonde hier de bekende kunstjes (1). Wanneer dat precies was, is onbekend. Het moet in elk geval vóór augustus 1649 geweest is, zijn omdat Hansken op 7 augustus in Hannover aankomt. Hansken was volgens deze bron al eerder in deze streek geweest. Acht jaar na de Duitse uitgave verscheen nog een letterlijke Nederlandse vertaling (2).
1) “Wir haben nun zum anderen mahl innerhalb weinig Jahren einen Elephanten Weibliches Geschlechtes dieser öhrter gesehen, welche die Leute mit Haubtneigen und Kniebeugen grüssen, mit seinen Rüssel die Fahne schwengen, auff den Hieb und Stich fechten, mit einem Behsen sich selber abkehren, die Trumlen schlagen, den Leuten Geld in die Tasche stekken und wieder herauf nehmen, eine Pistolen abschiessen, den Huht auff und absetzen, dass Handtwasser bringen, Einen Reichsthaler ins Maul stekken und durch den Rüssel wieder heraus schnauben und sonst viel seltsames dinges kan daher machen, darüber sich der gemeine Mann dergestalt verwundert, dass man auch vielmal hörete sagen: Es were dieses Thier viel vernünftiger als Ein Mensch und wol dergleichen unbesonnen Urtheil mehr waren. Ich aber sage, dass es ein unvernünftiges Thier sei und bleibe und dass diese seine Gelehrsahmkeit nicht vernünftmässig, sondern nur eine offtwiederhohlete Angewehnung sei, in deme der Elephant nicht nach anführung der Vernunfft, sondern auf Gewohnheit, zu welcher Ihn sein Meister nun viel Jahr her hat gehalten, diese Künste daher mache, können also die unvernünftigen Thiere mit den vernünfftigen Knechten gahr nicht verglichen werden.” [in marge p. 170:] “Eine gelehrsahmen Elephanten mancherlei Verrichtunge.” Uit: J. Rist (ed.) Der adeliche Hausvatter, Lüneburg 1650, pp. 170-171. Deze Duitse editie van Torquato Tasso (Tasso’s dialogue “Il Padre di famiglia” uit 1550) is “mit nütssliche Erläuterungen vermehret”. Een lofdicht in het voorwerk is 6 oktober 1649 gedateerd.
2) “[in marge: Olifant zeer vernuftig.] Wy hebben nu, voor de tweede maal, hier ter steede een Olifant, zijnde van vrouwlikken geslachte, gezien, die de lieden, met hoofd-nijgen, en knie-buigen, groette, met zijn snuit een vaandel zwaide, konstig schermde, de trommel sloeg, hem zelven met een beezem veegde, een pistool affschoot, de lieden het geld uit de zak haalde, en daar weder in stak, de hoed op en afzette, het handwater brogt, een Rijcxdaalder in zijn mond stak, en door de snuit weer uit snoof, en zo veel dingen deê, dat de gemeene man, daar over, ten hoogsten verwonderd zijnde, dikwijls van de tong liet rollen, dat dit beest veel vernuftiger, als een mensch, was. Doch ik gaf tot antwoord, dat het een onvernuftig dier was, en dat deeze konst-pleegingen niet verstandelik, maar door een veelvoudige gewoonte, geschiede, invoegen dat den Olifant dit niet, door beweeginge des vernufts, en met oordeel, maar uit gewoonte, daar in hy, van zijn Meester, nu veel jaaren was gehouden, deê. derhalven konnen d’onvernuftige dieren, met vernuftige knechts, niet vergeleeken worden.” Uit: De adelikke huisvader van Torquato Tasso met de verklaringen van den gelaurierden Poët Johan Rist (..) vertaalt door Jan Zoet, Amsterdammer, pp. 208-209.