Een anonieme Florentijnse dagboekschrijver verhaalt van de komst én van de dood van de olifant in zijn stad (1). Nadat Cornelis van Groenevelt in Florence is gearriveerd, overhandigt hij kardinaal Leopoldo de’ Medici (1617-1675) een aanbevelingsbrief geschreven door diens broer kardinaal Giovan Carlo de’ Medici (1611-1663). Laatstgenoemde was in Rome vanwege het conclaaf waar Fabio Chigi in april 1655 tot paus Alexander VII werd verkozen, maar keerde pas in juni 1656 naar Florence terug. Hij moet een optreden van Hansken in Rome hebben bijgewoond en verzoekt zijn broer om Van Groenevelt van dienst te zijn. Die brief is niet bewaard gebleven, wel het antwoord dat Leopoldo hem op 19 oktober stuurt. Hij zegt dat daarin dat hij Van Groenevelt alle steun zal verlenen en ook dat Van Groenevelt de ingenieuze kunstjes van de olifant nog niet aan hem en de zijnen heeft vertoond (2).
Van de Italiaanse tekenaar en graveur Stefano della Bella (1610-1664) zijn drie tekeningen bekend die de dode olifant voorstellen. Op één daarvan staat de notitie dat het dier overleed in Florence op 9 november 1655 (3). De overlijdensdatum wordt bevestigd in de dagboekaantekening van de kanunnik Paolo Veroni (4). De Toscaanse schrijver Giovanni Targioni Tozzetti (1712-1783) vermeldt dat hij twee tekeningen van de dode olifant gemaakt in zwart krijt door Dandini (Vincenzo Dandini, 1607-1675) in bezit heeft (5). De verblijfplaats van die tekeningen is onbekend.
1) “Addì 7 ottobre si cominciò a mostrare un elefante sotto la Loggia de’ Tedeschi e si pagava un giulio. […] Adì 9 novembre morì l’elefante sopradetto e lo tirorno fuori con molti buoi ed argani e lo condussero in Boboli e l’imbalsamarono.” Uit: Diario degli avvenimenti successi a Firenze dall’anno 1600 fino al 1737, ms., anonimo di provenienza Nelli, BNCF, II, vol. 92, cc.n.nn. Archiefvondst van prof. Detlef Heikamp, gepubliceerd in: Heikamp en Roscam Abbing 2013, p. 55.
2) “Eminentissimo e Reverendissimo Signore mio fratello osservandissimo, È comparso qua Cornelio Fangrunwelt col suo elefante e mi ha resa la cortesissima lettera di Vostra Eminenza a cui non lascerò di servire, giovando all’istesso Cornelio in tutto ciò che potesse bisognarli. Non ci ha egli per ancora fatti vedere i giuochi ingegnosi di questa bestiaccia, e, come dice, l’Eminenza Vostra, può essere che arrechi a noi altrettanta materia di riso, quanta di timore alle dame, ma molte di loro non sogliono così facilmente sbigottirsi alla vista de’ più grossi animali. Io confermo a Vostra Eminenza la mia vera osservanza e le bacio con tutto l’animo le mani. Di Vostra Eminenza affezionatissimo fratello Il Principe Leopoldo Di Fiorenza 19 ottobre 1655.”
Eminente en eerwaarde heer, mijn meest gerespecteerde broer. Hier is Cornelis Fangrunwelt met zijn olifant verschenen en heeft mij de zeer beleefde brief van Uwe Eminentie ter hand gesteld waaraan ik gehoor zal geven, door aan genoemde Cornelis alle faciliteiten te verlenen die hem van node zijn. Hij heeft ons nog niet de ingenieuze kunstjes van het beest getoond, en zoals Uwe Eminentie zegt, het kan zijn dat het beest ons net zoveel pret zal geven als de dames angst aan zal jagen, maar velen van hen laten zich niet zo gemakkelijk op de kast jagen bij de aanblik van de grootste dieren. Ik betuig aan Uwe Eminenza mijn oprechte gehoorzaamheid en kus met heel mijn hart uwe handen. Van Uwe Eminentie zeer toegenegen broer de Principe Leopoldo van Florence 19 oktober 1655. (Vertaling dr. Herman Colenbrander.)
Uit: Paola Barocchi, Giovanna Gaeta Bertelà, Collezionismo mediceo e storia artistica, vol. 3 (Il Cardinale Giovan Carlo, Mattias e Leopoldo 1628-1667), Firenze (S.P.E.S Studio per Edizioni Scelte) 2005, appendix 95 op p. 525. Brief van Leopoldo al Cardinale Giovan Carlo 19 ottobre 1655, ASF, Mediceo del Principato 5375, e. 645.
3) “elefante morto in firenze adi .9. di novembre 1655” Eigenhandige notitie van Stefano della Bella onderaan zijn tekening van een dode olifant en twee mannen, 15 x 21 cm. Biblioteca Reale, Turijn, inv.nr. 15704.
4) “A di 9. Novembre 1655. Si fa ricordo, come alli giorni passati fu condotto in Firenze un grosso Elefante, che era femmina, quale fu messo nella Loggia de’ Lanzi e si mostrava al Popolo, avendo il Padrone di detto Elefante fatto fare un forte Steccato di Tavole; al qual luogo concorreva Mattina e Sera gran quantità di Popolo per veder il detto Elefante, con gran guadagno del Padrone: ma questo grand’ Animale in questo giorno si è morto; essendosi dubitato che fosse stato avvelenato; con l’occasione che quelli che andavano a vederlo gli davano diverse robe da mangiare, dubitando il Padrone, che qualche Persona invidiosa, mediante il guadagno grande che faceva, non gli avesse dato il Veleno; ma si è poi scoperta la Verità, che la sua morte è seguita per dolori Colici, perchè mangiava assai, senza far’ esercizio, essendo così morto, stato condotto nel Giardino di Boboli da otto paia di Bovi, che lo condussero soppra di una gran Treggia, dove su sparato, e trovato quanto sopra.” Uit: P. Verzoni, Diario, BNCF, Magl. Cl. XXV, cod. 464, pp. 280-281. Het bovenstaande citaat is ontleend aan de weergave van G. Targioni Tozzetti in: Notizie degli aggrandimenti delle scienze fisiche accuduti in Toscana, deel III, 1780, p. 89. En Heikamp en Roscam Abbing 2013.
Op de notitie van Veroni is ook het verslag gebaseerd van Francesco Settimanni in diens Diario fiorentino (verslag van de meest gedenkwaardige gebeurtenissen in Florence onder de absolute bewind van de Medici van 1532 tot 1737). Francesco Settimanni, Diario fiorentino (1645-1659), Archivio di Stato di Mirenze, Manoscritti 136, c. 468r.
5) “Io poi ho in matita nera un disegno di questo Elefante da vivo, che colla proboscide si mette qualche cosa in bocca, ed un altro del medesimo morto, caduto in terra a pancia all’aria, e colla bocca spalancata, fatti da Vincenzio Dandini il Vecchio Pittore insigne.” Uit: G. Targioni Tozzetti, Relazioni d’alcuni viaggi fatti in diverse parti della Toscana, per osservare le produzioni naturali, e gli antichi monumenti di essa dal dottor Giovanni Targioni Tozzetti, con copiose giunte, 12 delen, deel VIII (1775), p. 404.