Op 2 maart passeert Hansken het Belgische Mol. Vier dagen later is zij in Maastricht. De genoemde datum in een kroniek (6 maart) zal de dag van aankomst zijn geweest. In deze door Hubert Coen van Herstal geschreven kroniek staat een chronogram dat als volgt optelt: X (10) + L (50) + V (5) + I (1) + V (5) + I (1) + D (500) + I (1) + V (5) + I (1) + V (5) + I (1) + V (5) + I (1) + V (5) + I (1) + I (1) + L (50) + M (1000) = 1648 91). In een tweede kroniek, door Godefridus Augustinus Collette (overl. 1755) afgeschreven, worden enkele van de kunstjes beschreven (2). In mei van dit jaar is Hansken in Den Haag.
1) “Den seessden Meert 1648 is hier binnen Maestricht te syn geweest eenen seer groeten Oliphant dije veel consten cost, ende inde Conografitum: seXta LVna tertIia, VIDIt serVatIVs, et VnIVersa patrIa InferIor eLephanteM.” Uit: J. Verzijl, ‘Een onbekende Maastrichtse kroniek uit de 17e eeuw van Hubert Coen van Herstal’ (slot), Maasgouw 68 (1949), p. 13.
2) “Ao 1648 is in martio eenen levendigen olifant binnen maestricht te sien geweest, den welcken veele konsten dede, hy voght met eene degen, op drij manieren dede hij de Reverentie, sat eene hoedt op syn hooft, ende oock aff, sloegh de trommels, draeyde een vendel, droegh eenen emmer waters, daer het volck uyt wies tot gedenckenisse, vaaghde hem aff met eenen bessem, schoot eene pistole los, droegh 3 a 4 mans op syne snuyte sonder die hij droegh op syne rugge, ende dergelycke meer, ende alle met syne snuyte.”
Rijksarchief Limburg te Maastricht, G.A. Collette, Collectanea juridica (…), 5, Maastricht 1751, p. 611-612 (afschrift van een kroniek), handschriftencollectie RAL, nr. 3. Gepubliceerd door J. Leunissen, De kus van de ijzeren maagd, Maasbree 1980, p. 146. De tiende stelling in het proefschrift van A.M. Koldeweij, Der gude Sente Servas, Assen 1985, is gebaseerd op deze bron: “De in 1637 door Rembrandt in Amsterdam geportretteerde Indische olifant Hansken trad in maart 1648 op te Maastricht, waar hij zijn bekende repertoire van kunstjes vertoonde en bovendien nog op de trommel sloeg en een pistool afschoot.” De hier gepresenteerde transcriptie is van Koldeweij.