De Zwolse priester Arnold Waeijer (1606-1692) is uitvoerig over de olifant die korte tijd in Zwolle is geweest. Het stadsbestuur wilde de meester (Van Groenevelt) geen ander onderdak verlenen dan de in onbruik geraakte Broerenkerk. Daar had de olifant het op een brullen gezet. De eigenaar, wakker geworden van het gebrul ging poolshoogte nemen en zag spoken. Hier wilde de meester niet langer blijven. Hij verliet de stad zo snel mogelijk. Niet lang daarna werd de Broerenkerk hersteld. Waeijer haalt de inscriptie van een herdenkingsglas waaruit blijkt dat de kerk in het jaar 1641 werd hersteld (1). De stad ligt op de route van Hansken tussen Groningen en Harderwijk. Hieruit kan worden afgeleid dat het verblijf in Zwolle eind 1640 of begin 1641 heeft plaatsgevonden.
1) “Hoe connen zich dan de Gereformeerden beroemen van haren godtsdienst in dese kercke [p. 63] gepleecht te hebben? Want hier voormaels is sulx niet geschiet, soo nu bewesen is, ende hier naermaels en is ’t niet gebeurt, als allen bij onsen tijdt. Want als sij hen Meester maeckten in dese Stadt van de Catholijcke Borgers, ende Inwoonders in ’t jaer 1580. op den 15 Junij hebben sy dese Broeren Kercke terstont verwoest, ende vernielt, ende dien volgens, laten vervallen. Ten dienste van Comedianten, Coorde-dansers, ende andere Spelen, soo ick daer meermaels gesien hebbe.
Als oock wierden seer vreemde Beesten, ende wilde dieren daer te sien gebracht. Waer van eenen Oliphant de laetst geweest is: de welcke daer in des nachts een groot getier [p. 64] ende gebeer maeckte, also dat den Meester wacker wierde, Hij op-siende sagh bij Spoockerie twee Monincken, gecleet als Predicheeren, die hem voor-bij gingen al buijgende, ende hunne Cappen in den Neck strijckende ende sijn, als bedroeft wesende, verdwenen. Het schijnt, als oft sij hem wilden seggen: dat sij Predicheeren dese Kercke gebouwt ende bedient hadden, ende nu bevonden met droefheijt, datse ontheijlich was, ende noch veel meerder worden soude.
Hier na quamender twee oft drie spoocken in ’t swart gecleet, die met hunne Manieren, Gestien ende Handen veel te wijsen, te ordineren, ende te schicken hadden. Mijn bedietsel is, dat dese, Gereformeerde Predicanten sijn, die ’t samen overlecht hebben, hoe dat sij [p. 65] dese Kercke tot haer gebruijck souden laten repareren, ende vergoeden.
Den voors[chreven] Meester gingh ’s morgens naer Stadthuijs, ende heeft de Heeren die Spoockerie verhaelt, ende dat Hij sulcken nacht om geen goet ter werelt, weder soude willen uijt-staen, met versoeck, dat hem een ander plaetse aengewesen mochte worden: dat sij hem geweijgert hebben, hiermede gingh Hij met sijn Oliphant uijt Swolle.
Voort hier na is ’t gebeurt, dat dese vervallen Broeren Kercke begonst is gerepareert, ende hermaeckt te worden: soo dat de gedaghte Spoockerie hier mede vervult is.
Wie en siet nu niet, dat het gemelte Glas-schrift valsch is? te weten: dit volgende: [p. 66] onder dese Borgemeesters ende Secretarissen is dese Kercke, de doolingen der Roomse superstitie uijtgedreven sijnde, ter voorige suijverheijt ende rechte Godtsdienst devotelijck herstelt Anno 1641.”
Het handschrift van Arnold Waeijer is getiteld Nopende het aertspriesterschap van Swolle naer de beroerten deser Nederlanden en wordt bewaard in het Historisch Centrum Overijssel te Zwolle, archief nummer 1120 (Onze Lieve Vrouwe Parochie), inv.nr. 358. Het handschrift werd in 1921 gepubliceerd; Arnold Waeijer, Nopende het Aerts-priesterschap van Swolle naer de beroerten deser Neder-landen mitsgaders van eenige gedenckweerdige voorvallen, G.A. Meijer ed., Utrecht 1921, met de bewuste passage op pp. 36-37. Met dank aan Mirjam van Velzen-Barendsen die de foto’s maakte. Van haar is een geannoteerde transcriptie van het gehele document online te raadplegen.